Adriaan I. Cornelis (1912-1972)- Rotterdams schatgraver der verbeelding

Adriaan I. Cornelis is een totaal vergeten kunstenaar uit Rotterdam. Er is het een en ander aan werk in particulier bezit en het Gemeentearchief Rotterdam bezit nog heel wat vroege tekeningen en aquarellen van hem, maar dat is dan ook bijna het complete plaatje. Adriaan is uiteindelijk maar 60 jaar geworden, eigenlijk veel te jong omdat hij in die levensfase zulke unieke kunstwerken ging maken met materialen die hij eindelijk gevonden had en die het beste zijn creativiteit konden vormgeven.

Zoals zoveel Rotterdammers van voor de oorlog kwam hij met zijn ouders mee uit Zeeuws Vlaanderen. Geboren in Kruiningen in 1912 wilde hij al vroeg in zijn leven kunstenaar worden, maar stammend uit een streng Ned.Hervormd Zeeuws gezin, was voor dat soort frivoliteit geen plaats.  Er moest geld verdiend worden en zijn vader werd metaalklinker bij de scheepswerf RDM. Die betaalde daar een hoge prijs voor: hij werd zo doof als een kwartel. Adriaan daarentegen, wilde niet in de scheepsbouwsector aan het werk. Hij ging werken bij een kruidenier en voltooide in de jaren ’30 op eigen kosten een avondstudie aan de kunstacademie te Rotterdam. Hij was 28 toen hij deze studie afsloot in 1940 maar tot zijn grote verbijstering stortte zijn wereld in en was 5 jaar lang  totaal onherkenbaar door een Wereldoorlog. Hij overleefde het bombardement van Dresden aan het eind van de oorlog maar kon in december 1945 weer naar huis gaan.

Na de oorlog werkte hij lange tijd figuratief en vooral de haven en het polderlandschap rondom Rotterdam waren zijn favoriete onderwerpen. Maar in de Wederopbouw was er nauwelijks interesse voor kunst en het bleek inderdaad buitengewoon moeilijk om met een gezin (vrouw en 3 jongens) de touwtjes aan elkaar te knopen. Maar dat gold voor al die naoorlogse kunstenaars uit Rotterdam zoals Bieling, Van Vlijmen, Boon, Elenbaas, Van Heusden en vele anderen. Zij zochten elkaar op en vormden verenigingen om elkaar te ondersteunen, maar over het algemeen was er grote armoede. Incidentele exposities leverden veel te weinig op. De armoede bij Adriaan en zijn gezin werd pas beter ‘beheersbaar’ begin jaren 60 toen zijn vrouw en zijn zoons konden gaan werken en zo het gezin drijvend hielden.

In de vijftiger jaren maakte Adriaan kennis met de abstracte kunst uit de V.S.  Parijs had als avant-garde grotendeels afgedaan, New York werd de nieuwe kunsthoofdstad. Adriaan werd gefascineerd door het uiterst vrije werk van kunstenaars als Willem de Koning (oorspronkelijk ook uit Rotterdam), Mark Rothko, Jackson Pollock en andere kunstenaars. Een land waar tot zijn verbazing zelfs verzamelaars voor dit soort kunst waren. Vooral Pollock met zijn directe manier van werken waarbij verf op doek of paneel uit de pot of kan werd uitgegooid, vond hij top en navolgbaar. Midden jaren 50 had hij tijdelijk de beschikking over een atelier op Katendrecht en daar in de tuin ‘goot’ hij een aantal zeer bijzondere schilderijen. Maar helaas, er was op dat moment voor dat werk in Nederland geen markt. Cobra met Karel Appel, Corneille e.a. was het meest radicale dat acceptabel bleek te zijn.

Maar eigenlijk kon hij nooit de huur opbrengen voor een groot atelier. Adriaan had daar het volgende op gevonden. Hij wist met zijn niet geringe charisma een aantal vrouwen te bekoren die hem niet gebruikte kamers in hun huis als atelier ter beschikking stelden. Uiteindelijk zou hij begin jaren ’60 zelfs enige tijd naar den Haag verhuizen om bij een welwillende pianolerares in te trekken. Pas toen zijn zoons, en vooral zijn oudste zoon en vrouw, in staat waren hem financieel weer een volwaardig kunstenaarsleven (terug) te geven, kwam hij wat schoorvoetend  weer terug naar Rotterdam, waar hij nog een aantal jaren buitengewoon inventief en creatief was – maar hierover later meer.

Zijn kunst werd ook in deze periode diepgaand beïnvloed door de niet-westerse kunst. Vooral de Chinees en Japanse taal (als beeldvorm) en bovenal de kalligrafie groeide uit tot  een belangrijke factor die zijn werk steeds meer ging bepalen. Hij had veel schilderijen geproduceerd met zijn geliefde onderwerpen: de polders en de Rotterdamse havens, maar die periode had hij definitief achter zich gelaten.

Hij werkte nu vaker snel  en zoekend op papier met soms abstracte, soms figuratieve vormen, dan weer in zwart wit of in kleur , maar mede dankzij de calligrafie altijd op zoek naar de grootste expressie. Hij werd zo overspoeld door ideeën die direct moesten worden vastgelegd. Hij werkte steeds directer, nu ook met de penseel op papier alsof hij wist dat hij niet oud zou worden. Daarmee ontwikkelde hij snel en effectief een nieuw vormgevoel waarin hij  zijn beeldend vermogen probeerde te vangen.  Ook  produceerde hij steeds vaker zeer kleurrijk origineel grafisch werk door middel van  sjabloontjes of zo uit vrije hand, soms met drukpers, soms zonder. Nooit maakte hij iets in oplage en zo maakte hij veel unieke prenten over veel thema’s , waarbij zijn gevoel voor de fijne kleurnuances dat werk tot briljante kleurexercities maakten.

Hij experimenteerde met letters en cijfers als beeldmateriaal; flesvormen in al hun verschijningsvormen fascineerden hem, vooral de kleuren en transparantie daarvan .

Steeds  vaker voerde hij naast die abstracte beeldelementen de menselijke vorm op. Soms bijna onherkenbaar als vorm en maar fractioneel uitgewerkt, maar soms uitgebreid in al zijn of haar lichamelijkheid aanwezig. Hij bleek nog steeds een expressionist pur sang – en eigenlijk altijd op zoek naar de meest overtuigende zeggingskracht. Die ontwikkeling in zijn creatieve denken leek mede ontstaan door het verschijnen van boeken over buitenaardse bezoekers en zijn eigen groeiend mystieke inzicht dat de mens ook een vreemdeling in zijn eigen habitat zou kunnen zijn. De enige wijze om dat over te brengen - daar was hij van overtuigd- , was weer terug te keren naar een soort mystieke verbintenis tussen beeld en beschouwer.

Adriaan was ook altijd op zoek naar nieuwe materialen waarin hij zich het beste zou kunnen uitdrukken en vooral zijn onophoudelijke stroom aan nieuwe ideeën zou kunnen verwerkelijken.  Deze wat lange inleiding hierboven was eigenlijk bedoeld om te kunnen vertellen over zijn briljante inval over de toepassing van niet dagelijkse kunstenaarsmaterialen. Dit leverde twee typen kunstwerken die naast dat zij buitengewoon origineel waren , tevens een wonderlijke mooi decoratief karakter hebben en in hun toepassing altijd spannend en expressief bleken te zijn en volstrekt aan zijn ideeën aanpasbaar waren.

Zuiver toevallig wist hij eind jaren zestig de hand te leggen op de delfstof mica in de vorm van heel dunne transparante, wat witgeel/goudachtige snippers. Deze waren dun genoeg om met schaar of mes te bewerken. En zo begon hij de mooie transparantie samen met kleur te gebruiken. Hij kleurde het paneel onder de snippers en plakte de snippers die hij naar zijn eigen vormtaal had bijgewerkt er boven op. Soms werden nog  andere materialen aan de snippers toegevoegd en opgeplakt afhankelijk van wat hij wilde zeggen. Ook was er een enkele keer een kleine tekstregel. De boven liggende snippers werden soms ook nog met kleur bewerkt dat dan vaak onder de randen van de snippers uitliep. Vooral in dit mica greep hij vaak terug op de menselijke figuur, uitgewerkt als een magische totemfiguur, als voodoo popje, als dwingend masker maar soms nog expressiever. Ook maakte hij een abstracte voorstelling.

Hij speelde in de mica voortdurend met (decoratieve en menselijke) vormen in kleur tegen andere kleuren waardoor er een bijzondere beeldruimte, soms maar 2-dimensionaal, maar ook heel vaak met veel diepte door zijn bijzondere kleurgebruik, ontstond. Die ruimte die hij creëerde was gevuld met een wonderlijke, bijna magische schoonheid zoals in zijn prenten. Het was alsof hij de boel had omgekeerd: de vormen leken uit de kleuren en de transparante snippers tevoorschijn getoverd te worden. Hij was buitengewoon gelukkig met het werk dat op deze manier ontstond,- zo zelfs dat hij een aantal van deze werkjes liet inlijsten met passe-partouts en dure lijstjes naar zijn smaak. Dit was een prijzige operatie maar hij was volstrekt overtuigt dat hij eindelijk wat meesterwerkjes had geschapen.

De mica kunstwerken hebben bijna allemaal een klein beeldformaat – niet groter dan 30 x 30 cm of vaak veel kleiner - en soms lijken ze op zijn benadering van een echt juweel. Een juweel dat pas tot leven komt in het volle licht. Tegelijk zag hij in, dat zijn superieure kleurgevoel, ook wat al te decoratief zou kunnen werken. Dat was een aspect waarvan hij vond dat dit niet zijn creatieve denken mocht gaan overheersen, daar zijn werk anders te vlak, te weinig zeggingskracht zou overhouden.

 

Evenals in zijn kalligrafische werk op papier waar hij dagelijks ook nog meer doorging– was altijd de opgave dat de vorm sterk genoeg moest zijn en voldoende plastiek moest hebben om uit het witte fond te komen, was hij op zoek naar materiaal waarin hij dat ook in zwart/wit zou kunnen verwezenlijken. Hij vond dat bijna tegelijkertijd met zijn werk in mica door te gaan werken op aluminium platen.. Hij bewerkte het aluminium op verschillende manieren: hij drukte er met drukvormpjes zwart figurale reliëfs in, hij inktte ze in met de zwarte roller, hij sneed er delen uit; andere delen werden er soms op aluminium, soms op katoen vastgeplakt en soms met spijkers op de houten kern aangebracht. Waar nodig bracht hij een neutrale kleur als bijvoorbeeld grijs of zwart aan. Ook gebruikte hij vaak spijkers om de afbeelding af te kunnen kaderen. Dit leverde  verbijsterende schilderijen op, ongekend in de wereld en door uitsluitend gebruik te maken van de afwezigheid van kleur , de metaalkleur en in samenwerking met zwart via de roller en de drukpers. Bij de toepassing van beide materialen, mica en aluminium speelde het licht over het oppervlakte een belangrijke rol.

Hij maakte heel vaak abstracte vertellingen met figuren die in de verte nog deden denken aan mensen. De platen waren dun dus en er waren bobbelige oppervlakten, ook op plaatsen  die niet onder de drukpers hadden gelegen, maar later als randversiering/passe-partout met spijkers op het paneel waren bevestigd.

Deze werken zijn even als zijn mica’s bijna alle ontstaan rond 1970. Hij had ze gedateerd en gesigneerd op de achterzijde. Het leek er op alsof hij de beschouwer visueel met zijn type vervreemde áliens’ wilde bestoken. OP het toppunt van zijn kunnen en creatief vermogen stierf hij op 60 jarige leeftijd.

Als conclusie kan ik toch wel stellen dat hij in de laatste jaren van zijn leven werk heeft gemaakt dat niemand kent, maar dat ook door geen andere kunstenaar kon worden gemaakt, omdat het volstrekt eigen was aan zijn wereldbeeld van de mens als vreemde kostganger op de aarde. Daarom wordt het hoog tijd dat de wereld deze juweeltjes eens onder ogen krijgt en tezamen met deze inleiding kan genieten van uiterst bijzonder werk.

 

 

 

 

 

 

Vragen of opmerkingen?

Wees welkom bij Budget& Kunst - met zoveel verassende kunst voor de kleine en grote beurs - en.... soms gratis kunst bij uw aankoop

 

Neem gerust contact met mij op en ik zal je vragen zo snel mogelijk beantwoorden.

Dr. Abraham Cornelis  

E-mail: acornelis@kpnmail.nl

Informeer naar betaalmethoden.IDEAL of PayPal zijn mogelijk